W

==

W Weduwe zn, vr, (mv: -n, -s) van Oudnederlands widowa, daterend uit 901-1000. Oud-Hoog-Duits wituwa, Latijn vidua (grondbetekenis was mogelijk ‘scheiding’)

1) vrouw wier echtgenoot of partner overleden is

2) duivin die van haar doffer is gescheiden om ze bij een wedstrijd harder te laten vliegen

3) naam voor enkele soorten wevervogels in Afrika

4) niet goed vollopende laatste regel van een alinea als eerste regel op een bladzijde of in een kolom

(mannelijke vorm weduwnaar dateert uit 1405-1422, van weduwe + -(n)aar)

==

Toen Abigail wakker werd wist ze niet zeker of het dag of nacht was. De betimmering voor de ramen blokkeerde het zonlicht en veranderde de slaapkamer in een grot. Ze tastte op het nachtkastje naar haar bril, die op het logboek lag. Het was bijna zes uur. Ze vroeg zich af hoe laat de veerboot zijn dienst zou beginnen.

‘Zo vroeg misschien nog niet.’

De vloer was ijskoud. Abigail nam niet de moeite sokken aan te trekken. Dit was haar laatste dag in het wachtershuis. Ze wilde alles goed in zich opnemen, zelfs als dat koude voeten betekende.

Ze schonk een glas melk in en dronk het in de fauteuil op. De afwezigheid van daglicht gaf de kamer iets van een museumexpositie, een model dat was gemaakt om mensen te laten zien hoe hun voorouders hadden geleefd. Het huis was net een tijdcapsule. Het had geen verwarming of airconditioning, geen televisie of magnetron, geen wasmachine of droger. Het kleine beetje hedendaags comfort waarover het huis wel beschikte, zoals riolering en het fornuis, functioneerde slecht. Bovendien kraakte alles. En het kon zijn dat er een spook was.

Ondanks alles voelde Abigail zich er thuis.

Ironisch genoeg was het deel van het huis dat haar het meest aansprak de plek waar ze tot dusver het minst gebruik van had gemaakt. Ze was niet meer in de vuurtoren geweest sinds ze de olie-emmer had verplaatst en ze was de kans misgelopen om Bert aan zijn aanbod te houden voor haar te gaan kijken.

‘Je zou het nu kunnen doen.’

Ze wachtte op een geluid, een bemoedigend antwoord vanuit het lichthuis. Het bleef stil.

Misschien vindt Wesley Jasper het niet erg wat je hier gedaan hebt.

Het antwoord was gebaseerd op een andere vraag, eentje die een uitstapje naar de vuurtoren noodzakelijk maakte. Met de orkaan letterlijk aan de horizon nam Abigails voorraad moed snel af.

‘Je kunt naar de emmer gaan kijken wanneer de orkaan voorbij is. Dat is geen onredelijke afspraak.’

Ze vermeed het al dagen om naar het lichthuis te gaan en haar angsten onder ogen te zien, maar de storm kon ze niet ontlopen.

Donkere wolken hingen dreigend boven haar toen ze de auto inlaadde. Toen ze klaar was met inladen, was het tijd om te gaan. Het kostte haar moeite om weg te gaan. Ze bleef naar de voordeur staan staren.

‘Ik ben gauw terug,’ zei ze, een belofte aan zowel het huis als zichzelf.

Het gras aan de voorkant was merkbaar gegroeid. Over een week zou het weer gemaaid moeten worden. Abigail wilde hier zijn om het gras te maaien. Ze had al maandenlang niets zo graag gewild als dat.

==

De zandpaden op het eiland waren vol auto’s. Gezinnen zaten in pick-ups en minibusjes, de bagage op het dak vastgebonden. Iedereen was op weg naar de veerboot en de massale uittocht leidde tot een verkeersopstopping.

‘Zo is het vast ook aan het eind van het zomerseizoen.’

Dit was echter anders. Dit was een evacuatie.

Abigails auto stond al snel stil. Ze kon niet ver genoeg vooruitkijken om te zien hoe dat kwam. Ze besloot een stuk af te snijden door een zijstraat te pakken en verdwaalde.

‘Ik heb geen flauw idee waar ik ben.’

Ze stak diverse straten over, tot ze iets zag wat ze wel herkende: Merles huis. Zijn ramen waren dichtgetimmerd en de bloemenkrans was van zijn voordeur gehaald.

‘Jij hoort op de veerboot te zitten.’ Merle stond op zijn steiger toen ze bij hem achterom liep.

‘Ik kwam vast te zitten in het verkeer. Daarna raakte ik verdwaald.’

‘Dat zijn twee uitspraken die je normaal niet hoort op Chapel Isle,’ zei hij, en hij zette een koelbox in zijn boot.

‘Denk je dat het verstandig is om met dit weer te gaan vissen?’

‘Wat voor weer?’

‘Kijk eens naar boven. Het gaat zo regenen.’

‘Het regent toch nog niet. En ik ga niet vissen. Ik ga mijn netten controleren. Ga je mee?’

‘Ikke?’

‘Waarom niet? Je hebt de eerste boot al gemist. De rij voor de volgende is straks zo lang als de Chinese Muur. Misschien nog wel langer.’

‘In dat geval kan ik bijna niet weigeren.’

Merle klom voorzichtig in de boot met buitenboordmotor. Gezien zijn omvang had de boot gemakkelijk kunnen omkiepen als hij te snel instapte. Met zijn gewonde enkel deed hij het extra rustig. Al terwijl hij Abigail hielp instappen, begon ze aan haar beslissing te twijfelen.

‘Als deze oude tobbe mij houdt, houdt hij jou ook, Abby. Maar je kunt toch zeker wel zwemmen, of niet?’

‘Heel bemoedigend.’

De regen bleef nog uit, de donderkoppen talmden in de lucht. Merle voer de baai op. De boot hing laag in het water. Het kielzog verdween bijna meteen neer.

‘Heb je ooit eerder gevist?’

‘Eén keer. Het bedrijf waar mijn man werkte nam de medewerkers mee op een cruise om te gaan snorkelen en diepzeevissen. Daarna was er een diner en werd er gedanst.’

‘Dat is geen vissen. Dat is zeilen.’

De details van het bedrijfsuitstapje hadden tot dat moment diep in Abigails gedachten verborgen gezeten. Ze herinnerde zich nu dat ze werd voorgesteld aan Pauls collega’s en hun partners. Er waren hors-d’oeuvres, gekoelde wijn en zachte muziek. Ze herinnerde zich dat ze heilbot geserveerd kreeg en dat ze een sorbet als toetje had gehad. Paul was destijds nieuw bij het bedrijf en had het druk met gesprekken voeren en een goede indruk maken. Hij nam even de tijd om naar haar toe te komen en haar te vertellen hoe mooi ze eruitzag in haar witte katoenen zomerjurk. Daarna kuste hij haar in haar hals. Heel even meende Abigail de kus te voelen, maar het was gewoon de wind op haar gezicht.

‘We zijn er.’

Merle vertraagde de boot toen ze bij een beschutte plek kwamen waar groepjes lange houten stokken uit het water omhoogstaken.

‘Wat zijn dat?’

‘Markeringen voor mijn netten.’

Hij manoeuvreerde tussen de staken door, maakte van eentje een lijn los en hing die aan een haak aan de zijkant van de boot. Merle herhaalde het proces tot er een net vol wriemelende vissen naar boven kwam.

‘Eens kijken wat we hebben.’

Nadat hij met zijn vingers kluiten zeegras uit het net had gehaald, gooide hij de degenkrabben en kleine vissen terug in het water. ‘Gelukkig hoef ik niet zo secuur te meten als professionele vissers. In de baai is elke vangst boven dertig centimeter legaal. Op de oceaan moeten ze minstens drieëndertig centimeter zijn.’

Hij koos een vlezige bot uit en liet toen het net zakken, zodat de rest kon ontsnappen.

‘Dat is een hoop werk voor één vis.’

‘Ik ben een oude man en heb verder niet veel te doen. Hoor eens, het spijt me van daarstraks.’

‘Daarstraks?’

‘Toen ik het over vissen had, leek dat je... aan het verleden te herinneren. Ik heb gehoord dat Ruth je over mijn ex-vrouw en zoon vertelde. Ik wil dat je weet dat het mij ook overkomt. Je doet je dagelijkse dingen en dan opeens zegt er iemand iets waardoor je aan ze moet denken. Dat overrompelt je.’

‘Merle, ik wilde niet nieuwsgierig zijn. Ik...’

Hij wuifde haar bezorgdheid weg. ‘Dat dacht ik ook niet. Ik breng het alleen ter sprake omdat ik met je meeleef.’

Merle legde de spartelende vis in een koelbox en deed het deksel erop. Abigail vond dat aanvankelijk nogal harteloos. Maar wat voor keus had hij? De vis doodslaan? Hem met een mes opensnijden? Verstikking was een vriendelijk alternatief.

‘Wat moet ik doen?’ vroeg Abigail.

‘Waarmee?’

‘Met mezelf, mijn leven, wat ervan over is?’

Hij dacht diep na voor hij antwoord gaf. De vis lag nog te spartelen in de koelbox. ‘Ik herinner me de eerste keer dat ik die uitspraak hoorde, dat het enige dat zeker is in het leven de dood en de belastingdienst is. Ik nam altijd aan dat het betekende dat het zeker was dat ík zou doodgaan en dat ík belasting moest betalen. Het duurde een tijdje voor het tot mijn dikke schedel doordrong dat het betekent dat niemand heengaat zonder een persoon te verliezen van wie hij houdt. Je kunt niet zeggen wanneer je zelf gaat of wanneer er iemand gaat om wie je geeft. Wat je wel kunt doen is hopen dat het laat gebeurt in plaats van vroeg.’

Ondanks Merles voorliefde voor kromme logica had hij de enorme omvang van verdriet teruggebracht tot een simpele, objectieve waarheid. Abigail zelf had nog moeite met die objectiviteit.

Woordenboeken werden geacht onpartijdig en exact te zijn, maar de daad van het definiëren van een woord weerspiegelde de hartstochten en vooroordelen van degene die het definieerde. Woordenboeken vroegen het vertrouwen van de gebruiker, een vertrouwen dat afhing van het geloof dat het woordenboek boven subjectiviteit verheven was, maar de beste woordenboeken waren gemaakt door degenen met de sterkste persoonlijkheid, de fanatiekelingen en idealisten die wilden onderwijzen en prediken, politiseren en moraliseren. Abigail kon proberen objectief te zijn over haar verdriet en het te erkennen voor wat het was, of ze kon het definiëren volgens haar eigen vooroordelen en het voelen zoals het kwam. Hoe dan ook, het definiëren zou de pijn niet sneller doen afnemen.

‘Hoe doe jij het, Merle? Het enige waar ik aan kan denken was ervóór en het enige dat ik heb is erná. Wat doe ik ná erna?’

‘Zal ik je het geheim verklappen?’ vroeg hij terwijl hij de lijnen weer vastmaakte aan de stokken.

‘Is er een geheim? Welk geheim?’

‘Weet je zeker dat je het wilt horen?’

‘Ja, natuurlijk. Wat is het?’

‘Schoenen.’

‘Zeg dat nog eens?’

‘Schoenen.’

‘Jouw geheim om over je ex-vrouw heen te komen is schoenen?’

‘Op mijn woord van eer.’

Hij ging zitten om het uit te leggen en de kleine boot schommelde door de gewichtsverplaatsing. ‘Ik werd elke morgen wakker en vond het afschuwelijk te weten dat ik wakker was. Ik bleef uren in bed liggen en probeerde weer te slapen. Het duurde weken voor ik mijn bed uit kwam. En nog veel langer voor ik in staat was mijn kleren aan te trekken. Een tijdlang was dat alles wat ik kon. Ik drentelde op mijn slippers door het huis; kon de deur niet uit. Maar ik wist dat ik het zou redden als ik uiteindelijk mijn schoenen zou kunnen aantrekken. Dat ging niet zomaar vanzelf. Ik liet ze in de kast staan en deed de deur niet open. Maar op een dag pakte ik een paar instappers, trok ze aan en liep naar buiten. Ik ging tot het eind van mijn steiger. Dat was het. Verder kon ik de eerste tijd niet. Mettertijd werd het gemakkelijker. Ik bleef gewoon mijn schoenen aantrekken.’

‘Merle, ik heb mijn schoenen aan, maar ik voel me nog niet beter.’

‘Waar het om gaat, Abby, is dat je ze aanhebt.’

Er kwam nu geen geluid meer uit de koelbox. Die bleef doodstil. Net als, zo leek het, Abigails hart.